Graham Noyce over zijn leven als motorcrosser

Graham Noyce over zijn leven als motorcrosser
Decrease Font Size Increase Font Size Taille du texte Imprimer

De Brit won in 1979 de toen meest begeerde titel in de motorcross, die van de 500cc. Twee jaar later pakte hij net niet een nieuwe wereldkroon en finishte op slechts zeven punten van André Malherbe. Het gevect met de Belg en met Hakan Carlqvist was legendarisch in 1981.

“Rolls Noyce” is een markant figuur in de motorcross. Hij heeft tijdens zijn motorcrossjaren geleefd voor twee en dat brengt altijd leuke verhalen met zich mee. Wij vroegen Noyce de pieren uit de neus over de mooie en minder mooie kantjes van het motorcrossen op het hoogste niveau.

 

 

Graham Noyce: Mijn vader was zeer geïnteresseerd in motorcross. Op een dag zei hij: “In het westen van het land doen ze aan scramble racen, ik ga eens kijken.” Later kochten we een kleine crossmotor en gingen we op pad. Zo zijn we begonnen. Het was erg groot hier in Engeland, en we hadden een aantal fantastische rijders. De schooljongens scene begon op gang te komen. Ik won de Britse Schoolboy kampioenschappen toen ik 14 jaar oud was op een Zundapp.

Rickman Engineering

Ik ging van school toen ik 15 was en ging naar Rickman Engineering. Het was een half uur van waar ik woonde. Ik nam elke morgen de trein om 6:30 om er heen te gaan en de trein terug naar huis te nemen. Het was erg interessant en erg leerzaam. Ik zat eerst op de technische afdeling, daarna werkte ik in de ontwikkelingskamer met Don Rickman, die de ontwikkelingsontwerper was. Er waren daar echt goede en bekwame mensen, en we hadden een leuke tijd. De Rickman broers, Don en Derek, hadden een zeer prestigieuze naam voor alle geweldige technologie dingetjes die ze hadden gerealiseerd.

Ik denk dat het 1975 was in de 500 klasse, op mijn Maico 400, toen ik voor het eerst deelnam aan een wereldkampioenschap in Hawkstone Park in Engeland. Het was best grappig, want ik leidde de eerste manche, met Heikki Mikkola op de tweede plaats. Ik had 30.000 toeschouwers die me aanmoedigden en ik zat vol adrenaline. Ik reed heel goed, en het was fantastisch. Heikki’s mecanicien Pele, zei: “Ik wist niet wie je was. Ik moest naar het programma kijken.” Hij wist niet wie ik was. Het was best grappig, en we hebben er hartelijk om gelachen. Ik eindigde derde of vierde in die eerste race. Ik had voor die tijd nog nooit een manche van 40 minuten gereden, dus ik was erg moe tegen het einde.

 

 

Ik reed voor Maico in de 125 Schoolboy-klasse, maar ik deed het niet zo goed. Ik hield helemaal niet van die kleinere motorfiets. Ik haatte de 250 tijdens al mijn races. De 500 was een stuk beter voor mij. Ik weet niet waarom, maar het paste gewoon veel beter bij me.

Ik won in 1976 de eerste manche van de Britse Grand Prix. Ik herinner me dat Pierre Karsmakers voor me zat op de fabrieks-Honda. Hij ging onderuit in de jump bij de finish, en zijn achterste schokbreker brak. Ik kwam aan de leiding, en er waren 40.000 mensen die helemaal uit hun dak gingen. Ik was een niemand en had een volledig standaard motor. Ik ging als een bezetene en won de race. In de tweede manche werd ik in de eerste bocht heel hard van de baan getikt. Ik heb de tweede race niet uitgereden, maar de eerste was echt goed. Het kwam me goed uit, want de grote bazen van Honda waren er. Ze kwamen naar me toe en zeiden: “Zou je in 1977 voor Honda willen rijden?” Ik zei, “Nee.”

Maico of Honda

Ik wilde het niet doen omdat de Maico zo goed was in 1976. Het motorblok van die machine was geweldig. We hadden een volledig originele motor, want in welk land we ook raceten, ik mocht naar alle dealers gaan om de onderdelen te halen die ik wilde. Ik was niet eens een Maico fabrieksrijder. Ik was gewoon een rijder die getekend was door de Britse Maico importeur. Toen begon de fabriek er een beetje meer bij betrokken te raken, maar ik zei: “Hou het gewoon standaard.” We hadden een paar kleine motorproblemen waardoor ik een paar GP’s moest missen, en ik denk dat als die problemen er niet waren geweest, ik de wereldtitel in 1976 had kunnen winnen. Toch eindigde ik dat jaar als vierde in het wereldkampioenschap.

De Europese merken waren nog steeds goed in de jaren zeventig, maar je kon de Japanse merken zien aankomen. De Japanners zijn erg slimme mensen. De Europese merken hadden alles ontwikkeld. De Japanners kopieerden, verfijnden en maakten het een stuk beter. De Maico was heel, heel goed. De motor en de vering waren ongelooflijk, en hij reed extreem goed. Zoals ik al zei, in 1976 had ik dat kampioenschap moeten winnen, maar dat is niet gebeurd. Maar, om terug te komen op de motoren, de Bultaco en Montesa waren geweldig in de 250 klasse, terwijl Husqvarna geweldig was in zowel de 250 als de 500 klasse. Maico stond aan de top in de 500 klasse.

 

 

In 1977, op exact hetzelfde circuit waar Honda mij het jaar ervoor benaderde, kwam Honda Team Manager Steve Whitelock naar me toe en zei: “Graham, we zouden graag willen dat je volgend jaar voor Honda rijdt.” Deze keer, dacht ik er echt over na. 1977 was voor mij niet zo’n goed jaar met de Maico. Alle anderen maakten beter spul. Ik zat nog steeds in de top vijf of zes, maar niet in de top drie en niet waar ik wilde zijn.

Ik ging naar Honda in 1978, en het was het slechtste jaar dat ik ooit gehad heb. 1976 was fantastisch, 1977 was middelmatig, en dan in 1978, op de nieuwe fabriek Honda, het was verschrikkelijk. Ik heb vier monteurs gehad, ze konden het ding gewoon niet bij elkaar houden. Ik denk niet dat de mecaniciens die ik had, er klaar voor waren. Het lag niet echt aan de motor, het lag aan de mensen die er aan werkten. Brad Lackey was daar met mij in 1978, en er waren een paar goede tijden. Brad deed het erg goed. Vaak kon het iets kleins zijn als mijn ketting die eraf viel, hoewel dat nooit met Brad’s motor gebeurde.

De wereldtitel op Honda

Aan het eind van 1978 voelde ik me goed, geloof het of niet. Ik voelde me het hele jaar goed en reed goed, maar de motor bleef niet gans. In het begin van 1979 had ik een andere mecanicien en ik had veel getest in Japan. In februari en maart hadden we de grote Europese voorjaarsraces, en alle andere grote jongens, zoals Heikki Mikkola, Roger De Coster en Gerrit Wolsink waren daar. Brad deed niet mee aan die wedstrijden, maar ik was er wel, en alles ging geweldig.

 

 

Brad en zijn vrouw Lori waren goede vrienden van me. Ik kocht Brad’s reis trailer. We reisden samen en beleefden mooie tijden. Brad en ik trainden samen. We gingen hardlopen en naar de sportschool. Heikki was wat meer onbereikbaar. Roger ook, je wist nooit echt wat hij aan het doen was. Ik heb Roger nooit echt leren kennen. Gerrit was oké. Hij kwam opdagen wanneer hij wilde en was best grappig. We waren allemaal goede vrienden, maar als we op de baan waren, waren we helemaal geen vrienden.

Ik had toen Bill Butchka als mecanicien. Hij had een tijdje voor Bob Hannah gewerkt, en Bob had het duidelijk erg goed gedaan. Marty Tripes, Tommy Croft en de arme Marty Smith, die nu helaas overleden is, werkten ook met Bill. Ik heb een aantal geweldige tijden met Bill gehad. Honda had hem weggekaapt bij Yamaha, en dat pakte goed uit voor ons want we wonnen de wereldtitel 500cc in 1979.

 

 

Begin 1980 deed ik heel erg mijn best. Ik ging naar de voorjaarswedstrijden en ik reed hard zonder er zelfs maar over na te denken. Maar, ik brak mijn teen, samen met enkele botten in de onderkant van mijn voet. Ik probeerde te racen met een grotere laars aan mijn gewonde voet. Toen ontwrichtte ik mijn schouder. Maar ik kwam daar van terug en won nog enkele races voor ik mijn been brak. Dus, ik had een verschrikkelijke tijd in 1980. Ik probeerde nog maar ik kon niet rijden met de blessures die ik had. In 1981 kwam ik terug en eindigde tweede achter Andre Malherbe. In mijn hoofd had ik het gevoel dat ik drie kampioenschappen had gewonnen met 1976, 1977 en 1979, maar op papier won ik er maar één in 1979. Dan in 1982, eindigde ik vierde op de fabrieks Honda. Ik won de Zweedse GP, maar had enkele valpartijen en blessures.

Geen contract met Honda

In 1983 kwam de grote baas naar me toe en zei: “Graham, op dit moment heb ik geen contract voor je voor volgend jaar.” Hij zei dat ze overwogen om Andre Vromans in te huren. Ik begon te praten met Alec Wright, die de team manager was bij Kawasaki, en hij was geïnteresseerd. Ik ging naar hem toe, maar de deal was helemaal niet zo goed. Dus, ging ik op vakantie. Honda probeerde me te bereiken, maar dat is nooit gelukt. Het was toen een heel andere tijd. Nu kun je iedereen bereiken, waar dan ook. Het bleek dat de mensen in Japan erg blij waren met mijn hulp bij de ontwikkeling van de motor en ze wilden me in het team. Uiteindelijk tekenden ze bij Vromans. Ik zou nog een jaar bij hen getekend hebben. Dus, dat was het einde ervan. Het was een schande hoe het afliep.

 

 

Daarna sprak ik met de KTM-importeur in Engeland die zei dat hij zou kijken wat de KTM-fabriek in Oostenrijk voor me kon doen. Ik ging erheen en reed op de motor waarmee ze het jaar daarvoor hadden gereden. Hij was waardeloos. Ik zei: “Daar wil ik niet mee racen.” Er zat namelijk geen kickstart op. Je moest de motor al lopend starten maar de motor was wel sterk. Dus tekende ik voor een jaar. De motor stuurde echt goed en voelde geweldig aan, maar hij had nog steeds geen kickstarter. Ze vertelden me dat ze er een hadden gemaakt, maar die ging steeds stuk. Dat was erg jammer, want de motor had zo’n fantastische powerband en de WP-vering was geweldig. De KTM-deal liep dus halverwege het seizoen spaak.

Later nam Kurt Nicoll het stuur over en hij deed het erg goed met de motor. Toen ik met de motor reed, stond hij niet ver af van het winnen van een kampioenschap. Hij was heel, heel goed. Het vermogen was goed, hij stuurde goed en de vering was briljant. Jammer genoeg zijn we uit elkaar gegaan, voordat we er echt mee konden racen.

Ik kocht dan maar een Honda CR500 en kreeg hulp van WP. Daar heb ik een jaar op gereden, maar het ging niet zo goed. Maar ik was nog steeds sterk en probeerde zo hard als ik kon. Ik verloor de moed een beetje, en het ging niet zo goed. Ik begon te denken dat ik niet kon winnen. Ik had tijd om na te denken en koos ervoor om te stoppen met racen.

 

 

Ik begon te werken met een paar rijders, waaronder Mervyn Anstie en Carl Nunn, die reden voor een kerel genaamd Steve Dixon. Hij was goed in het bouwen van geweldige crossmotoren. Steve kwam uit Engeland, en we konden het goed met elkaar vinden. We leidden de wereldkampioenschappen en versloegen iedereen. Maar ik leerde al snel dat je een jonge rijder kunt adviseren, maar dat ze toch hun eigen ding gaan doen. Je kan geen “oud hoofd” op jonge schouders zetten.

Begrijp me niet verkeerd, hoor. Carl Nunn kon echt motorrijden. Zoals ik al zei, we leidden het kampioenschap na vijf rondes. In Frankrijk, wonnen we beide races, en versloeg hij Grant Langston. Hij deed het heel goed, maar toen ging het mis. Yamaha UK stopte hun steun aan het team. Dat was jammer genoeg het einde ervan.

Twinshock motocross

Daarna ben ik begonnen met de Twinshock-races in Engeland op een Maico. Dat heb ik een paar jaar gedaan, maar onlangs kocht ik een Honda CR500 met dubbele schokdempers. Ik heb ook een beetje aan wegraces gedaan. De Twin shock scene is groot in Nederland, België en Frankrijk, maar er zijn geen goede vintage Maico’s meer over, dat is het probleem. Toch zijn er in de oldtimer motorcross een aantal goede motoren en een aantal zeer competitieve mensen. Maar mensen liegen de hele tijd over hun leeftijd, zodat ze in de oudere klassen kunnen racen. Tijdens een race kwam ik binnen na de finishvlag, en de tweede man achter me deed zijn helm af en hij was 20 jaar oud.

 

 

Ik vroeg, “Waarom is hij in mijn race?” Ze zeiden: “Hij kon niet meedoen in zijn andere race, dus hebben we hem in de jouwe gezet. Hij was 20 jaar oud, en ik ben 60 jaar oud, dus het was best grappig. Ik kan me nog aardig staande houden.”

MXGP

Het niveau van de MXGP-races is erg hoog. Jeffrey Herlings kan iedereen omver blazen. Hij zit op een extreem hoog niveau. Tony Cairoli stond jarenlang twee stappen boven iedereen, maar Jeffrey dook op en kwam vier stappen boven Tony te staan. De rest van de rijders moest zich aanpassen aan Jeffrey’s snelheid, en aanvankelijk konden ze dat niet. Maar, Tim Gajser nam de gelegenheid te baat. De snelheid die ze nu gaan is extreem. Dat is waarom ze gewond geraken wanneer ze crashen.

Ik heb wel eens overwogen om in de VS te gaan racen hoewel ik niet echt genoeg Amerikaanse Supercross evenementen heb gedaan. Ik denk dat het haalbaar zou kunnen zijn. Als ik naar Amerika was verhuisd, zou het veel langer geduurd hebben om te wennen aan het indoor spul. Ik ging graag naar de VS omdat Amerika enkele mooie, snelle en goede circuits.

Tegenwoordig rij ik met een vrachtwagen voor een vriend van me die bouwmaterialen levert. Ik ging daar op een dag heen om hem te helpen, en dat doe ik nu al elf jaar. Het is goed voor me, want ik gebruik mijn hoofd en het houdt me scherp. Als ik actief ben en werk, voel ik me goed. Als ik dit niet had, zou ik alleen maar zitten en niets doen. Dat wil ik niet. Ik wil de hele tijd iets te doen hebben.

Foto’s: archief

Uw reacties

More MX Vintage news